tien
de man dus de deur het het net nee de vis een het vuur ik won de zoon |
me
hij gaat er de heer de zee de de soep af |
|
Woordpakket 2
de knal
hij staat de ster het(de) snoep het spel stuk de stam smal de knoop ik stop de spin ik speel |
wij staan
ik steek de steen het stuur de knop de stoel ik snik het spook |
|
Woordpakket 3
het vlees
de tram slim ik zwom de groep ik kroop ik bleef ik zweet dwaas de kleur de fles de brief |
ik sliep
de broek plus groen druk de gleuf zwaar broer |
|
Woordpakket 4
de muis
het luik uit het stuur de fluit de uil de buik lui de kleur bruin de spuit de kuil |
ik kruip
de snuit de tuin het huis ruim het fruit de gleuf vuil |
|
Woordpakket 5
het ei
ziek ik zei niet ik zie de geit de reis lief klein het plein de trein wie |
het bier
de klei diep de friet tien ik sliep mei de wei |
|
Woordpakket 6
mee
ja de knie wie twee de ma de pa zo de trui de zee de tweede meegaan |
ik sta
nee de fee nu de slee meedoen ik ga drie |
|
Woordpakket 7
de hulp
als de arm paars erg ons duurt hij voelt de hals de melk het dorp elf |
de film
de beurt eens iets de fiets ik hielp hij zoekt juist |
|
Woordpakket 8
ik zei
hij klein de trein wij ik bijt fijn mijn het ei blij vrij de reis |
ik blijf
zij mei de prijs het plein hij kijkt de wei het einde |
|
Woordpakket 9
mooi
de haai zij gooit ik draai de vlooien hij groeit ik gooi ik groei de kooi saai nooit wij draaien |
de koeien
oei hij draait de kooien mooier taai jullie gooien mooie |
|
Woordpakket 10
je groeide
wij geeuwen nieuwe wij gooiden de leeuwen de sneeuw ik gloei nieuw ik draaide wij draaiden de kraai ik geeuw |
de kraaien
het hooi wij gloeien saaie de leeuw jullie groeien ik gooide de mooiste |
|
Woordpakket 11
de stroom
ik schiet hij schreeuwt het schijnt het schip de schok de schoen de school scheen ik schreef de schuur hij schrikt |
ik sprak
de straat zij schrijft de schat de straf de streep hij spreekt hij schopt |
|
Woordpakket 12
het begin
liefst het geweer het bezoek de broers het geheim zwart de dorst gelijk het verdriet ik vertel de flits |
hij bestaat
sterk het verhaal de plaats je blijft zij durft hij steekt hij helpt |
|
Woordpakket 13
luid
het bloed breed brandweer ik heb het veld de grond de ramp de vriend rood het bed goedkoop |
de draad
hard het zwembad het hart de tent ik sluit het hoofd het strand |
|
Woordpakket 14
het einde
zij vielen de weide fijne groene de vijfde de keuken wijde hij huilde juiste luide de deuren |
mijn moeke
bruine leuke diepe wij riepen goede de heide rijke |
|
Woordpakket 15
hij denkt
de vingers ik dank hij brengt ik spring hij klonk de drank wij drinken links bang ik breng de bank |
jonge
ik sprong de winkel het ding de plank de slang wij vangen eng |
|
Woordpakket 16
ik zou
de pauw de saus de fout flauw het goud het hout de paus jouw stout oud het gebouw |
jou
de auto de ouders de vrouwen nou de vouw blauw koud |
|
Woordpakket 17
het varken
de bergen de duivels kleiner de hoofden buiten de winter de morgen dieper ik wandel de wortel de sleutels |
de vleugels
de tijgers de duivel ik luister vroeger anders de moeders de sleutel |
|
Woordpakket 18
de nachten
hij legt de vlucht zij volgt jij krijgt hij vliegt ik zucht acht |
het gezicht
de bocht de lichten hij jaagt de kracht jij zegt dicht zij vraagt |
|
Woordpakket 19
de kippen
wij zwemmen de potten binnen de ratten wij kennen witte zij kunnen alle zij missen wij wassen de messen |
zij liggen
wij stoppen zij zullen gekke de zakken jullie de sokken de bossen |
|
Woordpakket 20
tussen
de remmen wij willen zij kloppen jullie rennen de bussen de vissen de modder jullie winnen alleen alles wij klimmen |
de poppen
de zussen zij stappen zij trekken de appel wij zeggen de stokken zij zetten |
|
Woordpakket 21
het oog
de boog ik krijg de berg ik lach de mug echt hij kocht ik volg zacht ik leg een slag |
pech
de dwerg het licht de nacht ik zorg zich ik sloeg recht |
|
Woordpakket 22
de apen
dure de beker de bomen wij lopen de damen grote de kamers de ezel duren de tafel de muren |
het teken
de vogels de buren het water zeven de uren de deken over |
|
Woordpakket 23
wij roepen
de bakker de scholen deze wij bellen de maanden mager zij spelen de dwergen negen de koppen dikke |
het konijn
de olie wij duiken zij zullen de schapen de poorten de vuren de lampen |
|
Woordpakket 24
blauw
ik heb nieuw de leeuw de bocht de hoed saai nooit hij groeit de euro wij kruipen hij volgt |
de schoenen
het gebouw ik vergeet de pech leeg het plein de vijfde ik schrijf |
|
Woordpakket 25
de regen
de geuren de appels wij geven de spiegel zij blijven zure de paarden zij snoepen wij kunnen de zomer de duinen |
de soorten
de poppen de geiten wij speelden open zij trekken de haren jullie zitten |
|
Woordpakket 26
de brandweer
een vrijdag hij kruipt de haai de koeien nieuwe de ouders de auto ik lach hij zucht het strand de weide |
omhoog
mooie hij vliegt de ingang de bank hij denkt de schreeuw zij hangt |
|